Alles Moet Nieuw, Wenen rond 1900

In ons oude slaperige Oostenrijk begon zich een merkwaardige verschuiving van structuren voor te bereiden. […] Juist in het laatste decennium drong de politiek met scherpe, plotselinge windstoten de windstilte van het behaaglijke leven binnen.’

Als je de eerste bladzijden van Stefan Zweigs ‘de wereld van gisteren’ leest, word je gedompeld in een wereld die zowel heel vreemd is als griezelig herkenbaar.  Een overgangstijd. Zweig schrijft over 1890. Maar ik denk aan de overgang van de jaren 1990, toen de Koude Oorlog voorbij was en de bomen de hemel ingroeiden, naar onze tijd van polarisatie en conflicten die als snelle korte windstoten onze behaaglijke wereld binnendringen.



Zweig schetst een intens idyllisch beeld van het oude Wenen, als een plek waar assimilatie de boventoon voerde: ‘het was fantastisch te leven in deze stad die gastvrij alles wat vreemd was opnam’.  Volgt een opsomming van alle geneugten waar het negentiende-eeuwse Wenen zich zo gul voor leende, van muziek en dans tot gastronomie. De keerzijde van deze wereld beschrijft hij als een grote gezapigheid. Grappig is zijn beschrijving van hoe mannen uit de Weense elite vanaf hun veertigste allemaal grijze baarden cultiveerden waar ze dan graag over streken terwijl ze hun visie op de wereld ontvouwden.

Over beeldende kunst heeft Zweig het alleen heel terloops. Maar het lijkt erop dat die die welgetempereerde gezapigheid een kiem vormde van de geschiedenis waar dit Kunstschrift over gaat: van de Weense Secession, die ons vooral via het werk van Gustave Klimt heeft bereikt.  Voor ons is Klimt bijna een cliché van decoratieve elegantie, maar in 1890 gold hij als een revolutionair. Met zijn kunst vol krullen en kleur was hij het artistieke equivalent van de honger naar avontuur die de jonge Zweig en zijn vrienden in de Weense schoolbanken aanspoorde om Nietzsche te lezen. ‘Juist het kennen van wat nog niet algemeen erkend was, het moeilijk toegankelijke, het geëxalteerde, het moderne en radikale riep onze speciale liefde op’.

Die honger vormde het gat in de markt waar de Weense Secessionisten in sprongen en waar ze hun eigen bolwerk bouwden, bedoeld om de hele wereld mooier, schoner, leefbaarder te maken.

 ‘Secession’ betekent afscheiding. Een frisse windvlaag door de sigarenrook van het establishment. Feitelijk was het een pan-Europees fenomeen. In Berlijn, in München en ook in Wenen kwamen allemaal soortgelijke bewegingen op, van jonge idealisten die geen vlees aten, losse kleren droegen, de vrije liefde propageerden en socialistische idealen koesterden. En die dat alles in hun kunst wilden uitdragen.

Achteraf bekeken is het een wonder om te zien in hoe korte tijd deze beweging zich wist te vertalen in een concrete werkelijkheid van ‘moderniteit’. Daar was dat geheimzinnige effect van ‘nieuw elan’ voor nodig, veel mensen die zin hadden om zich aan het ideaal te committeren.

Voor de vorming van dat geheimzinnige elixer had de Weense Secession, achteraf bekeken, alles mee. De ontstaansplek, een grote en tegelijk relatief slaperige Midden-Europese stad die wel wat leven in de brouwerij kon gebruiken. Een jonge charismatische voorman in de gedaante van Gustave Klimt, die zijn sporen al verdiend had als opvolger van Hans Makart,  bij de decoratie van de theaters en stadspaleizen rondom de kort geleden aangelegde Ringstrasse. Ook doorslaggevend was het bestaan van een welbespraakte pleitbezorger in de gedaante van de criticus Ludwig Hevesi, die overtuigend verkondigde dat alles anders moest. En als hij zei alles, bedoelde hij ook alles. Kleren, sieraden, meubels, borden, servetten, huizen, schilderijen. Alles.

Zo werd de Secession een magneet voor jong talent op uiteenlopende terreinen, van kunst tot vormgeving, mode, typografie en architectuur. In 1898, verbluffend snel, werd zelfs een eigen tempel gebouwd, door Josef Olbrich, waarin de nieuwe esthetiek werd uitgedragen. Ver sacrum, heilige lente, stond in vergulde letters op de sobere facade. En boven de entree, in de typerende belettering van de Secession:  Der Zeit ihre Kunst  Der Kunst ihre Freiheit.  Wat die zin precies betekende kon zelfs de bedenker, Hevesi niet helemaal uitleggen, maar het was de perfecte formulering van een universele waarheid. Een galmende spreuk die de beweging haar eigen autoriteit gaf.

Er was nog iets anders dat hielp bij het tempo waarin deze revolutie zich voltrok, en dat was geld. De tempel van Olbrich was gefinancierd door de staalmagnaat Karl Wittgenstein, vader van de beroemde filosoof. Ook andere rijke Joodse families uit de Weense burgerij steunden de Secessionisten. Hun portretten zijn vaak bewaard in de schilderijen van Klimt en Schiele, strenge mannen, indrukwekkende vrouwen in japonnen ontworpen door Emilie Flöge.

Wat moet het geweldig zijn geweest om deel uit te maken van deze beweging. Het gevoel precies op de juiste plaats, in de juiste tijd te leven. Het gedeelde enthousiasme voor een nieuwe, nog onontdekte wereld, waar ook Stefan Zweig over schrijft. En het gevoel dat de bomen de hemel ingroeien, steeds mooier, steeds breder en rijker.

Maar Zweig beschrijft ook de andere kant in dat Wenen dat zojuist uit zijn winterslaap was gewekt. Die kant was een sluipend onheil, in de gedaante van figuren als Karl Lüger die van 1897 tot 1910 burgemeester van Wenen was. Een handige en populaire leider, noemt Zweig deze man ‘met zijn zachte blonde baard een imposante verschijning’ die de onvrede van de kleinere middenstand wist te mobiliseren met een ‘zorgvuldig in toom gehouden’ antisemitisme. Het sloop erin, op kousenvoeten. Een opstootje hier, een afrekening daar. Niet dat de burgemeester daar zelf ooit direct bij betrokken was. Voor het grovere straatwerk had Lüger zijn mensen. Zelf bracht hij beleefdheidsbezoeken aan de salons van de vooruitstrevende Joodse industriëlen die de Weense cultuur draaiende hielden.

‘Nog’, schrijft Zweig, ‘was het gif van de haat niet binnengedrongen in de bloedsomloop van de tijd’.

Maar in de kunst was het al sterk voelbaar. Gesteund door vermogende Joodse families maar ook onderhevig aan kleiharde afwijzing uit andere delen van de samenleving  werd iets dat begon als een gevleugelde, brede maatschappelijke ambitie al snel vervangen door terugtrekking achter de hoge witte muren van de goede smaak. Er was nog steeds geld, de middelen waren er nog en het talent ook, maar het raakte allemaal wat in zichzelf gekeerd. Voor ons is dat niet meer zo zichtbaar, kijkend naar de foto’s van Gustave Klimt en Emilie Flöge in hun zelfontworpen kleren, en vooral: kijkend naar de fantastische kunst die de Secession heeft voortgebracht in een periode van krap een decennium. Maar het was steeds meer een binnenwereld die misschien ook aan zijn eigen succes ten onder ging; van verheffing tot verstikking zoals Edwin Becker in dit Kunstschrift beschrijft. En die al snel werd vervangen door een nieuwe  revolutie: van het expressionisme in de gedaante van Egon Schiele en Kokoschka. En er zouden er nog veel volgen.

Gustav Klimt Adele Bloch-Bauer, 1912

Egon Schiele, Eduard Kosmack, 1901

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Next
Next

wandelkunst